P A R E L S

Een lach in zichzelf

Hij buigt als ik langsloop, Boeddha. Hij heeft het kromme lichaam van een man op leeftijd, met wortels in de Levant of een andere plek waar bossen in antieke oorlogen zijn kaalgevreten en vergeten, oorlogen zo oud dat ze onschuldig lijken. Het kleverige bloed van v.C. is er schoongespoeld door vers geweld en de lach van Erdoğan, de bomen zijn vandaag woestijn en Boeddha rookt een sjekkie. Hij zit met in elkaar zinkende oude-mannen-benen voor de nachtwinkel, bot op bot op bierbank met een heel dun laagje woestijnkleurige huid en een grijze broek ertussen. Tijd in het gezicht, onzichtbare krulletjes om de mondhoeken; een lach in zichzelf. De buiging is er één naar niemand en het al en ik lach ook, in het voorbijgaan, om ernst en machtige mannen en mijn eigen sores, tot het over is en de kapotte klok in mijn slaapkamer zacht tikt, de wijzers stil blijven staan.

Vlucht

In een wilde stoet vertrekken we vanaf het kamp richting Serres: vijfentwintig kinderen, een handvol volwassenen. De kinderen rennen vooruit en terug, dartelen rechts over de weg en links door de berm als kleine draaikolkjes in een voorwaartse stroom. Ik loop zij aan zij met Achmed, een rustige jongen van elf. Hij heeft korte donkere haren en helderbruine ogen en draagt een grijze joggingbroek en sweater. 

Ik zie Achmed iedere dag. Hij komt naar het veld om te voetballen of dansen, nieuwe diabolo-trucs te oefenen, te observeren en nieuwkomers zoals ik deel te maken van wat er gaande is. Hij is wijs voor zijn leeftijd. Een oude ziel, zou mama zeggen. Barstend enthousiasme omringt ons in een harmonica van uiteenvallende en weer samenkomende plukjes kinderen. ‘They are crazy!’ Lacht Achmed in een opgewekte verontschuldiging. En dan: ‘Look!’ Hij wijst naar de hemel. 

Boven ons trekken kraanvogels traag voorbij. Majestueuze vleugels, lange halzen en snavels schilderen verstilde vormen, slanke veren snijden door een romige lucht. Alles op pauze. We staan stil en kijken naar de vlucht in de hemel, Achmed en ik, eindeloze tellen lang. Pas als ik later afscheid neem en alleen door de straten van Serres naar huis loop, land ik weer binnen de grenzen van een gespleten werkelijkheid. Waar de klok tikt als een beul, bommen uit de lucht vallen en kinderen dartelen in de as van hun dromen.

Küchenhilfe

‘Ik kon toen die brief niet schrijven, ik had het druk.’ Salah ziet er moe uit. Ik vul in dat hij veel werkt, te veel. Hij verdient 200 euro per maand, vertelt hij. Machtsmisbruik stopt niet na de oversteek: waar eerst een smokkelaar zijn slag slaat uit de sprong in het leven, doet na aankomst in Europa de ondernemer hetzelfde.

De volgende keer dat ik Salah zie vraagt hij naar de vertaling voor schoonmaker in een restaurant, iemand die in de keuken werkt—nee niet kok, dat woord kent hij. Na wat over en weer komen we tot de conclusie dat “Küchenhilfe” het beste past bij het werk dat hij doet.

Overstappen met de trein of bus, dat heet umsteigen. Niet wechseln—dat woord gebruik je bijvoorbeeld als je van baan wisselt: Job wechseln. Meer verdienen, of promotie krijgen heet aufsteigen. ‘Ik wil meer geld,’ zegt Salah, ‘700 euro per maand.’

Op weg naar een goed einde

Engelse, Griekse, Arabische en Duitse boeken staan op perspex planken in een witte legertent. Dit is the library. Hier wonen verhalen. Ik selecteer kinderboeken voor het zaterdagse uurtje storytelling. Tussen blonde prinsessen en blauwogige helden ontdek ik enkele meer kleurrijke boekjes—een zeldzame vondst in de op donaties gebaseerde collectie. Ik zet ze in het krat samen met wat sprookjes en een heleboel dierenverhalen en stap naar buiten. “Storytime!”

De eerste kinderen arriveren. In de schaduw van de tent lees ik voor uit Pinocchio. Vier meisjes hangen doodstil aan mijn lippen, kruipen in het hout van de ondeugende pop die zich een mensenhuidje wenst. Als ik iets te lang pauzeer bij het omslaan van een bladzijde klinkt het “Teacher! Read! Read!” Dan is het verhaaltje uit. Drie meisjes vertrekken gearmd richting het kamp. De vierde blijft nog lang bij me zitten. Samen verslinden we boek na boek. We trotseren zeeën, staan oog in oog met fabelwezens en bewonen wonderlijke werelden waarin alles altijd goedkomt. 

Voor kinderen die nog te klein zijn om naar school te gaan is deze ontmoeting met het boek een eerste kennismaking. Kurmanji, de taal van de Yazidis, kent geen schrift en een verhaaltje voor het slapengaan komt bij hen niet van blad, maar uit het hart. Zelfs eeuwenoude religieuze verhalen worden van generatie op generatie oraal overgedragen. Door ISIS werd dit ontbreken van een heilig boek gebruikt als legitimatie voor genocide. Anders dan Irakese Christenen en Sjiieten, die zich voor een “keuze” gesteld zagen (bekeren, vertrekken of sterven), hadden de Yazidis geen stem in hun lot. Volgens de fundamentalistische Koraninterpretatie van ISIS zijn ze kuffar, duivelaanbidders en hun uitroeiing door moord, marteling, slavernij, verkrachting, indoctrinatie en gedwongen bekering gebeurt in de naam van God.

Terug naar een ander verhaal, dat van het meisje en mij. Om ons heen is het druk geworden. Een geworstel van handjes grijpt naar de magische objecten waarin verhalen schuilen achter letters en prent. Jannis, coordinator educatie, bewaakt het krat met de boeken streng doch rechtvaardig. “Nee, zo werkt het niet, als je hebt gekozen moet je het boek een tijdje houden.” “Nu al uit? Wouw, dat is snel…” “Om de beurt, ho wacht even, in de rij alsjeblieft!” De kinderen storten zich op de boeken met een gulzigheid waar Roodkapjes wolf nog een puntje aan kan zuigen.

Echt gelezen wordt er door een enkeling. En toch is het gewoel een ode aan het boek: de lezertjes in spé zijn onbevangen, hongerig. Dit is het soort manische begeerte waarvan je als schrijver droomt, zelfs al heeft het all-you-can-eat-publiek vooralsnog na één hap wel genoeg en stort zich alweer likkebaardend op een nieuwe smaak. Het is een begin. Ieder kind dat in de kleine houwtje-touwtje bibliotheek het boek ontdekt, voor wie elke omslag smaakt naar meer, opent gekafte deurtjes naar oneindigheid. Een wereld van verhalen en talen, waarin je ik even een ander is, waarin je reist door de tijd en alles mogelijk is.

Dat is niet alleen spannend en een oefening in empathie of fantasie: soms, heel soms, verandert lezen ook de wereld buiten het boek en leert een verhaal je anders kijken. Dat kan goed uitpakken of slecht. Ik kan vandaag alleen maar hopen dat de wereld achter die volgeschreven bladzijden vol dieren, houten poppen en Yazidi-kinderen de lezer inspiratie geeft en moed. Moed voor het leven van de verhalen van morgen, op weg naar een goed einde.


Afbeelding: woorden van Heraclitus en Naif aan de wand in the library.

Oog in oog

In een stroom van ontmoetingen en het welkom van glinsterende blikken probeer ik mijn hoofd boven water te houden. Het is dag één, ik verlaat the field¹ met bonzende borst en een kolkende kop. Het is te veel, te onstuimig om met woorden in te dammen en mijn eerste pogingen tot schrijven zijn vruchteloos. Ik bevind me in onbekende wateren. 

Na een week in het diepe haal ik adem en kijk om. In mijn kielzog parelen lichtpuntjes op een zwarte zee. Ik zie de stralende lach van Farhad, de krokodillentranen van Fonda, fluister weer mijn eerste woordjes Kurmanji² (bijvoorbeeld: behgra—samen), blik terug op vijfentwintig pianolessen en ontluikende liefde voor de viool, lees voor uit Pinokkio, dans mijn eerste Yazidi-dans, proef onbekende smaken opnieuw voor het eerst en zie alles langzaam uit het zicht verdwijnen.

Nog even blik ik terug in honderd paar Yazidi-ogen: verlegen, ondeugend, intelligent, ongetemd, ambitieus, verdrietig, geduldig, ontwapenend, teleurgesteld, vastberaden, gegrepen. En weer voel ik de eerlijkheid en oprechtheid, voer gesprekken die geen transactie zijn, geen spel met troeven en tactieken waarbij beide partijen iets hopen te winnen. Ik voel onmiddellijke nabijheid en dat raakt.

Dat ergens onder het glansrijke welkom een duisternis sluimert waar ik niet bij kan, kan ik slechts vermoeden. Verdriet van het bodemloze soort, dat schift met de warme vertrouwdheid, ambitie en hoop die de Yazidis mij laten zien. Onrecht: iedere uitgestoken Yazidi-hand, gekust door de Griekse lentezon, werpt schaduwen op een wereld die hen de rug toekeert en vergeet. 

En ik drijf alsmaar verder af van het zelfbeeld dat in Europa heerst—dat exclusieve wij-gevoel dat gaat over lijken. De pijnpunten zijn hier in Serres voelbaar; waar ik eerder nog van een veilig afstandje kon filosoferen, kruipt het geforceerde wij/zij hier onder de huid en creëert een etterende kloof. Wij zien niet: oog in oog staan met een ander is geen duel van perspectieven. Het is een ontmoeting, een aanraking, een moment van inspiratie.

Ik laat me inspireren door dappere kinderdromen: autoreparateur worden, kunstenares, advocaat in Engels en Frans. Door Yazidi-vrouwen en -mannen die huiddicht op het leven staan nu alles wat daar ooit deel van was kapot is. Families, vriendschappen en liefdes zijn verscheurd, een collectieve identiteit is uitgewist. Onze levens zijn als dag en nacht. Maar we staan oog in oog, hier, nu, even zonder grenzen.


Lexicon

¹ The field — het strookje grond onder het LHI Refugee Center, met een female-friendly space (“FFS”), child-friendly space (“CFS”), “Ed-tent” voor onderwijs (taallessen, computerruimte, bibliotheek), “T4” voor muziek, dans, fitness en yoga, een veldje voor volleyball en voetbal en een gemeenschapstuin.

² Kurmanji — Noord-Koerdisch dialect dat wordt gesproken door de Yazidis.

Aankomst in Serres

Ik stap in een taxi, noem het adres, vraag de zwijgzame chauffeur eerder te stoppen en wandel door al even stille straten. Veel flats, weinig opsmuk, een hond, een mens. Aanbellen bij de Amerikaanse naam, omhoog naar de vijfde. De lift heeft geen deur en ik aai de zinkende verdiepingen van mijn nieuwe thuishaven. Ik word begroet door Anna en in de uren die volgen ontmoet ik, in order of appearance, het merendeel van mijn in totaal negen huisgenoten. Ze komen uit Duitsland, Frankrijk, Catalonië, Ierland, Engeland, Canada—een lijstje dat zich de komende dagen steeds verder zal uitbreiden.

Het is weekend hier, zoals iedere week op dinsdag en woensdag, en de sfeer die van bijkomen. Carol kijkt een film, Anna schildert een prentje met waterverf, er wordt een simpele maaltijd gekookt en op losse toon geconverseerd. Ik lees een rapport uit 2018 met aanbevelingen voor de herontwikkeling van de Sinjar-regio in Noord-Irak, de eeuwenoude geboortegrond van de Yazidis waar ze baden naar de zon. Daarna een artikel over Griekse vluchtelingenkampen anno 2016: canvas tenten in de sneeuw, wéér geen warm water, haperende elektriciteit. In kamp Moria stierven een vrouw en haar peuter bij een brand, nadat veel families weigerden nog buiten hun tenten in de vrieskou te koken.

Eén voor één verdwijnen mijn huisgenoten weer in de coulissen, good night, sleep well, en ik maak me klaar voor de eerste nacht, voor mijn eerste dag.

Schepen voor anker

I. Het sluimert

Ik ben aangekomen in een liefdevol stadje dat zich loom over een heuvelige kust uitstrekt. De hemel ligt als een vette grijze deken over het pastel van Thessaloniki. Grote plassen verraden regenval, laagjes afgebladderde verf: generaties en het verloop van tijd. Het lijkt veraf van de plek waar ik morgen voor even een thuis zal vinden. Daar zijn huizen gemaakt uit tentdoek in plaats van deze doorleefde muren met schaafwonden van baksteen. Dáár is een generatie verdwenen en zijn de wonden van de levenden te groot voor een kader.

Maar ik ben nu hier, anderhalf uur en een hele wereld verwijderd van kamp Serres, en hier is mijn tred onbezwaard, mijn stemming frivool, mijn wegen die van een reiziger in de bloei van haar leven. Ik heb smalle, vreemde straatjes aan mijn voeten, kies mijn route op schoonheid. Voordat ik vertrok werd ik geprezen. Wat dapper, dat je dat gaat doen! Dapper, het rijmt niet, het wringt. De zon is al onder in Thessaloniki en de gele gloed van de lantaarns werpen contrasten met veel donker. Ik kijk omhoog in het licht en knijp mijn ogen nog heel even dicht.

IMG_8945

II. Schepen voor anker

Ook hier doet de zee iets met mij. Zilver in het koele licht van de boulevard. Het glanst in mijn ogen en het schip verderop maakt geen aanstalten om uit te varen.

III. Thessaloniki

Overdag zijn het de mensen, de katten in de nacht / ik zie op straat geen vrouwen met hijab / heuvel af voor middernacht: ergens een fluit, twee kwartslagen omlaag een gitaar.

Niet thuis

9 april ’19 — Ik ben aangekomen in Thessaloniki, een Griekse havenstad aan de Egeïsche zee. Met driehonderdduizend inwoners en smalle steenweggetjes voelt deze plek intiem, hoewel buiten de antieke stadsmuren het inwoneraantal oploopt tot een miljoen. Ik ben niet op reis, maar nu toch even reiziger. Morgen bereik ik aan het einde van de middag mijn eigenlijke bestemming: Serres, ruim 80 kilometer ten noordoosten van Thessaloniki.

In Serres ga ik in het LHI Refugee Center meewerken, een educatie- en recreatiecentrum in het verlengde van vluchtelingenkamp Serres, waar op dit moment duizend Irakese Yazidis zijn ondergebracht. Dit zijn vrouwen, mannen, meisjes en jongens die zijn ontkomen aan massamoorden, deportaties en nog altijd plaatsvindende (seks)slavernij door ISIS. De genocide op de Yazidis werd in de vroege ochtend van 4 augustus 2014 ingezet en duurt nog altijd voort: duizenden van hen leven ook vandaag nog in gevangenschap in Syrië. Mensen in Serres wachten op de beoordeling van hun asielaanvraag; de meesten hopen op opname in Griekenland, velen in Duitsland, sommigen in andere EU-landen. Dit duurt lang. Jarenlang. De vooruitzichten, hoewel divers, zijn niet goed.

Wat ga ik doen? Ik ga bij LHI in een team van in totaal 20 vrijwilligers en coördinatoren meehelpen met het sorteren en verdelen van voedsel en “non-food items”, activiteiten organiseren voor jonge kinderen en piano- en muzieklessen geven. Ik heb me zo min mogelijk voorgenomen. Drie voornemens zijn overeind gebleven: doen wat ik kan, schrijven en mens zijn. Ik probeer aan iedere dag een paar woorden te wijden. Of dat lukt weet ik niet, maar ik neem verhalen mee naar huis om te delen. Luister jij?

Dood zaad ’36

Toen ik midden twintig was en feminist, sprak ik graag met enige bravoure over stoppen met de pil en hoe die hormoonbolletjes de vruchtbaarheid van de vrouw kapotmaakten—in ieder geval die van mij. Tegenwoordig gaat het alleen nog over zaad. In de metro wordt geadverteerd met speciale kinderfietszadels voor gevoelige balletjes en een nieuw voedingssupplement dat de zaadkwaliteit tot wel tachtig procent verbetert.

Een genderloze stem vertelt me waar ik ben. Twee haltes nog. De val van de potente witte man is ingezet en opeens vind ik dat jammer. Geïrriteerd open ik Chemistry, en zowaar: iemand wil iets van me. Sven, 67% vruchtbaar (’32), Zweedse roots, houdt van buitensport, wandelen en reizen. Ziet er leuk uit, maar een vier jaar oude zaadtest is niet veelbelovend en wandelvakanties staan me ook al niet aan. Ik annuleer de potentiële match.

Mijn eerste Chem-date was geen succes. Man van het type rubber, ondoordringbaar en toch een beetje soft. Thee met seks en een koekje, nooit meer gezien. Die erna was leuk, een hippie. We hadden een tijdje wat, totdat hij vertrok om in een commune in de buurt van Grenada te gaan wonen. Moe van de technocratie, in zijn woorden—ik noemde het laf. “Steek jij je kop lekker in het zand,” was mijn laatste berichtje. Geen antwoord, waarschijnlijk had hij de stekker er al uit getrokken.

Ik stap uit de metro, haal een kweekvlees-hotdog met mayo en gooi het zachte broodje weg. De melancholie blijft plakken en ik lik mijn vingers af terwijl ik denk aan vroeger toen het vlees nog echt was. Vóór het Nestlé schandaal, hormonen in waterleidingen en mannen met dood zaad. Is dit dan het einde van de mens, sukkel die zijn eigen soort om zeep hielp? Misschien had mijn hippie toch gelijk, toen hij de achteruitgang nam uit de vooruitgang.

Niet iedereen heeft toegang tot zo’n pastorale droom, zei ik destijds met geheven vinger tegen mensen die vroegen waarom ik niet was meegegaan. Nee, ik wilde niet horen bij een vluchtende elite van lachende blanke mannen en vrouwen met dreadlocks en gebatikte t-shirts. De rest van de wereld drinkt nog steeds uit petflessen en raakt verstopt met microplastic. Notificatie van mijn yogastudio: vanaf deze week iedere woensdag een mannenuurtje, met focus op de prostaat.

Speelgoedmens

Ik heb sinds kort een nieuw trucje: de neusvleugels aanspannen zodat ze wijd open gaan staan. Dat is makkelijk bij het epileren. Ik frons als de buurvrouw met het hondje voorbijloopt, doe mijn mond open bij de tandarts. Ja, het gezicht doet wel wat ik wil. Toch ben ik er nog steeds niet aan gewend. Het zou een tijdje duren zeiden de artsen, maar ik zag destijds aan de manier waarop ze naar me keken, meer speelgoed dan mens, dat ze het niet wisten. Ik was ten slotte de eerste.

Tegen mijn psycholoog zei ik in het voortraject dat ik enige jaren geleden een tijdlang maaltijdshakes dronk. Ik genoot daar niet van, maar het was snel en minder triest dan in je eentje koken. Na een maand wist ik niet meer beter en als mijn tandarts destijds niet zo moeilijk had gedaan zou ik ze nu nog steeds drinken. Een nieuw hoofd zal ook vanzelf wel normaal worden dacht ik dus toen ik de papieren in de herfst van vorig jaar in bijzijn van een zaal vol pers ondertekende.

Ik kijk soms nog naar de foto’s van die persconferentie—de laatste foto’s van vòòr de transplantatie. Dan haal ik ze uit het mapje en laat mijn vinger gaan langs de korte rode krulletjes boven het bleke voorhoofd en mijn wangen met kuiltjes, stop bij de kanker in de kaak. Het zat verder in mijn rechteroog en mijn neus vertrouwden ze ook niet. Dat rossige hoofd zweeft nu hersenloos in een cilinder met formaline in Milaan. Daarnaast een aquarium met het lichaam van mijn donor en zijn hersenen in een lange plakjes-galerij. Hij had geen kanker in zijn kop, maar wel op iedere andere plek in zijn lichaam.

Ik inspecteer zijn opengesperde neusgaten in de spiegel op overgebleven haartjes. Beneden loopt de buurvrouw voorbij met haar hondje. We fronsen.


Dit was deel vier uit de serie Mens—een reeks korte schetsen van echte en bijna echte mensen.